Dit is Leaders in Life Sciences, een podcast waarin we op zoek gaan naar het verhaal achter de mens. We praten met leiders van nu en later over wat hun drijft, hun carrière en privéleven. Want door naar elkaar te luisteren komen we als individu en als sector verder. We willen onze partners hartelijk bedanken voor hun steun, dat zijn Pivot Park, Janssen, Pedersen & Partners, Axon Lawyers en Scribes fiscalisten. Te gast in deze aflevering, Prof. Dr. Nico van Meeteren. Uw host is André van de Sande.
André: Welkom bij de zeventiende Leaders in Life Sciences podcast vanuit het Pivot Park in Oss. Mijn gast van vandaag is geboren op 1 december 1959 in Amsterdam. Hij studeerde in eerste instantie fysiotherapie en behaalde in 1994 zijn PhD in Neurosciences in Utrecht. Hij is momenteel algemeen directeur en secretarisgeneraal van de Top Sector Life Sciences & Health, beter bekend als Health Holland. Health Holland coördineert activiteiten in het kader van de uitvoering van de kennis- en innovatieagenda van het maatschappelijk thema gezondheid en zorg van het kabinet Rutte 3 en 4. Daarnaast is hij hoogleraar Perioperatieve Gezondheid bij de afdeling Anesthesiologie aan het Erasmus MC in Rotterdam. We gaan verder horen of hij een trauma heeft overgehouden aan de gedwongen vioollessen in zijn jeugd en wat hem boeit aan de muziek van Marc van Rooy. Mijn gast van vandaag is Nico van Meeteren, welkom Nico!
Nico: Dankjewel, André. Leuk om hier te zijn.
André: Leuk dat je vandaag mee wil werken aan onze podcast en naar het Pivot Park wilde komen.
Nico: Uiteraard!
André: Om met de deur in huis te vallen, je bent ooit begonnen als fysiotherapeut, maar uiteindelijk heb je toch besloten om verder te gaan studeren en zelfs te promoveren. Wat heeft je daartoe bewogen?
Nico: Met name dat ik het vak heel mooi vond, maar ik dacht dat er nog heel veel achter de horizon van het vak lag en dat het vak fysiotherapie heel erg doorontwikkeld zou kunnen worden en dat het mooi is om te zien dat naast het medisch domein er ook – zoals dat in Amerika heet – een disability medicine bestaat. Dat wordt in Nederland weleens vertaald als ‘gevolgengeneeskunde’. Veel meer kijken naar niet zozeer alleen de ziekte, maar ook naar, “Wat zijn de gevolgen voor de ziekte van mensen in hun leven en in de maatschappij? Kunnen mensen met die ziekte eigenlijk het leven boven de ziekte uittillen?” Daar zijn paramedici, verpleegkundigen, maar ook heel veel artsen steeds meer mee bezig om niet alleen iemand gezond te houden, of eigenlijk ziekte te tackelen, maar met name met gezondheid als belangrijk middel echt daaraan mee te kunnen doen en ertoe kunnen doen in de samenleving. Dat heb ik als fysiotherapeut in een verpleeghuis kunnen doen, onder andere. Maar steeds meer kreeg ik het gevoel, “Er is meer. ” Uiteindelijk heb ik van het Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen van de Universiteit Utrecht letterlijk de uitnodiging gekregen, “Je leest veel, je doet heel veel, kom maar eens bij ons in het Rudolf Magnus Instituut.” Met mijn fysiotherapie brein stond ik in een top instituut voor neurowetenschappen. Dat was wel even wennen, maar zoals je ziet is het succesvol geweest.
André: Je bent goed terechtgekomen.
Nico: Uiteindelijk wel.
André: Waarom neurowetenschappen, wat was de specifieke interesse daarin?
Nico: Ik had een zeer begenadigd hoogleraar, Willem Hendrik Gispen. Die kon je helemaal inpakken op een aangename manier. Ik was meteen ook begeistert van hem. Ik weet nog dat hij op mijn promotie zei, “Ik zag niets in jouw ideeën, maar wel wat in jouw persoon toen je binnen kwam lopen. Dat eerste is veranderd, dat tweede is gebleven. Dat is de band die ik heb gehad en nog steeds met hem heb.”
André: Mooi, een inspirator voor jou?
Nico: Een inspirator en ook een die hard neurowetenschapper en neurobioloog. In zijn slipstream heb ik leren onderzoek doen.
André: Geweldig. Hoe heeft je carrière zich daarna verder ontwikkeld?
Nico: Ik ben daarna overgestapt naar een combinatie Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen aan het UMC Utrecht, afdeling revalidatie. Dat heb ik lange tijd gecombineerd. Toen heb ik ook nog de eerste universitaire studie fysiotherapie wetenschappen aan de universiteit Utrecht kunnen opzetten. Ik moet ook wel zeggen, met een soort kruiwagenfunctie van Willem Hendrik Gispen, want die kwam op de positie van eerste Raad van Bestuur van het UCM, en vervolgens Rector Magnificus. En hij was ervan overtuigd dat dat vakgebied zich inderdaad ook verder moest ontwikkelen. In 2008 ben ik overgestapt naar TNO, daar ben ik zeven jaar directeur van een gezondheidsmarkt onder het innovatiegebied ‘levenslang gezond’ geweest. Enorm veel geleerd om ook publiek-private samenwerking te doen. Hoewel ik ook in het UMC Utrecht al een bedrijfje was gestart met een idee van mij. Toen was het nog echt zo, ik kwam bij de Raad van Bestuur met een idee voor een bedrijf en toen was het bijna in jas, das en tas, “U kunt gaan.” Maar Geert Blijham zei, “Nee, ik wil hier meer van weten”, en die heeft ook geholpen om samen met de hogeschool Utrecht en het hele Utrechtse Science Park om dat bedrijfje op te zetten.
André: Wat was dat voor bedrijfje dan?
Nico: Een bedrijfje dat met data aan de slag ging, data van zorgpaden en hoe je dat zorgpad met data kon ondersteunen en de juiste beslissingen kon nemen. Dus een vroege ICT’er schuilde ook al een beetje in mij.
André: Duidelijk, ja.
Nico: En na zeven jaar TNO kwam de baan van Frans van den Boom, mijn voorganger als directeur op de top sector, vrij. Dat vond ik echt wel een kans. Uiteindelijk ben ik het geworden. Ik weet nog dat ik met Rob van Leen en Huib Pols twee of drie sollicitatiegesprekken heb gehad. Ik kwam iedere keer van een sollicitatiegesprek en toen zei ik tegen mijn vrouw, “Ik ben helemaal enthousiast als dit het gaat worden. En ik denk dat zij ook wel enthousiast zijn over mij.” En dat laatste gesprek, ik weet het nog heel goed, toen had Huib mij even te pakken en zei namelijk in dat gesprek, “Nico, we zien veel in je, maar we weten ook dat je af en toe best wel een beetje op tenen kan gaan staan en echt heel creatief en innovatief denkt en dat dat niet altijd gewaardeerd en geaccepteerd wordt.” Toen kwam ik thuis, “Dit gaat hem niet worden.” Maar de volgende dag werd ik gebeld door Rob van Leen en hij zei, “We zijn het helemaal eens, kom maar op.” Dus dat is mijn carrière, en daar zie je ook steeds in – dat vind ik wel mooi om te laten zien – Willem Hendrik Gispen, kruiwagen. Later is Huib Pols dat voor mij heel erg geweest en ik vind dat nog steeds een inspirerend mens. Ook als bestuurder leer ik daar veel van, en ik heb nog veel te leren.
André: Leuk om te horen! Het thema ’topsector’ is al een paar keer gevallen, ik denk dat er ook een aantal luisteraars zijn die niet helemaal op de hoogte zijn van wat nou precies een topsector is. Er zijn negen topsectoren in Nederland. Kun je daar iets meer over vertellen van het ontstaan en de achtergrond?
Nico: Jazeker. We kwamen natuurlijk in de jaren 2010-2012 uit een forse financiële en economische crisis. En onder het kabinet wat toen regeerde, werd er gekeken naar, “Zou de kennis- en innovatie-infrastructuur niet het bedrijfsleven op gang kunnen helpen met nieuwe producten en diensten te ontwikkelen en te valideren en dat het bedrijfsleven in de markt zit. Dan is er een soort win-winsituatie, de kennisinstellingen komen weer helemaal op stoom en het bedrijfsleven kan hiermee zijn voordeel doen, zowel in Nederland als naar de export.” Toen heeft men gekeken, “Wat zijn nou hele sterke sectoren in Nederland?” Je kunt het wel raden, bijvoorbeeld water. Overal in de wereld kom je ons als watermanagers tegen. Dat is een topsector geworden, daar zitten sterke bedrijven en sterke kennisinstellingen in. En zo zijn er negen topsectoren, overigens is er nu eentje bij, ICT. Die wordt nu gevestigd. Maar één van die negen was dus ook Life Sciences & Health. En dat kun je ook om je heen zien, als je kijkt naar Leiden, hier in het Pivot Park, in Groningen, daar zijn grote en stevige universiteiten met UMC’s en daarnaast ook nog eens een keertje heel veel bedrijven en Science Parks en bedrijven eromheen. Die werken heel nauw met elkaar samen en dat zijn echt de parels van de topsector Life Science & Health.
André: Ja, inderdaad. Er gebeurt hier een heleboel, we liepen hier samen naar de opnamestudio, toen zei je, “Wat is Pivot Park enorm gegroeid, er wordt gebouwd, er komen steeds nieuwe bedrijven binnen.” Dus er is heel veel activiteit binnen de sector.
Nico: Ik kan er nog bij vertellen dat er een instrument is ontwikkeld door EZK, Economische Zaken toentertijd, om die topsectoren ook echt van middelen te voorzien om die publiek-private samenwerking goed aan te jagen. Als we nou door de tijd heen kijken, van 2012 tot en met heden, dat is een enorm succesvol instrument geweest, het zogenaamde PPS, publiek-private samenwerkingsinstrument. Ons team van ons bureau van Health Holland is er uitermate goed in zeer bedreven om samen met al die kennisinstellingen en bedrijven de opbouw van die financiering heel erg goed mogelijk te maken. En daarmee hebben we dus ook heel veel bedrijven, nieuwe producten en diensten. De topsector Life Science & Health floreert echt mede door dit beleid, want er zijn natuurlijk heel veel andere componenten die daaraan bijdragen.
André: Het beleid valt al een paar keer, het is een missie-gedreven beleid. Wat verstaan we daaronder?
Nico: Tot en met 2019 was het puur het topsectorenbeleid en toen heeft men gezegd, “Dat topsectorenbeleid is succesvol, maar het moet naast economische ook meer maatschappelijke impact gaan sorteren en dat moet met veel andere partners dan alleen de publieke en private partijen die in de topsectoren zitten.” En daaruit is het missie-gedreven beleid met vier thema’s ontstaan, en één van die vier thema’s is gezondheid en zorg. Laat duidelijk zijn, in de eerste strategieperiode de afgelopen vier jaar hebben wij de coördinatie van de uitvoering van die kennisagenda samen met al die bedrijven, kennisinstellingen, burgers en overheden opgesteld. En nu zie je dat steeds meer dat VWS na de coronacrisis – want dat was een behoorlijke klus voor VWS – steeds meer een rol kan pakken om samen met ons en Economische Zaken te kijken, “Hoe gaan we een nieuwe strategieperiode inrichten?” De governance, de inhoud, de kennis innovatieagenda, dat zal echt in de komende tijd anders zijn dan de eerste strategieperiode, want we zijn nu bezig om die tweede strategieperiode 2024-2027 in te richten.
André: Nu werkt de topsector eng samen met vijf missies, heb ik begrepen. Een centrale missie, en vier missies die daaronder hangen. Kun je daar iets meer over vertellen?
Nico: Het kabinet heeft in 2019 aan de vakdepartementen, bij ons dus voor het gemeenschappelijk thema gezondheid en zorg, gevraagd, “VWS, willen jullie de missies opstellen waaraan die hele nationale coalitie moet gaan werken?” Vrij makkelijk hebben we die als een kreet ingevoerd, ‘plus vijf min dertig’. Dat is de centrale missie. VWS heeft toen gezegd, “In 2040 willen we alle mensen in Nederland vijf extra actief gezonde levensjaren erbij geven.” Die wens willen we met name ook halen uit de afstand tussen de mensen in een lage sociale economische positie en de hoog sociale economische positie. Met afstand bedoel ik dat de mensen in een lage sociale economische positie zes tot zeven jaar minder levensverwachting hebben en ook 16-17 jaar minder actieve levensverwachting, dus in gezonde toestand, hebben. Die ‘plus vijf min dertig’ is dus een centrale missie. Daar streeft die hele nationale coalitie naar. Om die centrale missie te bereiken, heeft VWS vier submissies gedefinieerd. Het worden er straks vijf. Je kunt je wel voorstellen, we moeten in ieder geval de leefomgeving en de levensstijl veranderen. De zorg is nu veelal intermodaal. In ziekenhuizen, in verpleeghuizen. Die moet naar de samenleving toe, en de samenleving moet veel meer voor zijn eigen gezondheid en zorg gaan zorgen. De derde is mensen met een chronische aandoening, die moeten als het kan gesteund worden en gefaciliteerd worden om echt meer mee te doen en voor zichzelf en hun omgeving ertoe te doen. Dat betekent dus dat we nu herkennen en erkennen dat meedoen in de samenleving enorm preventief is. 25% meer meedoen in 2030 is de derde submissie. En de vierde submissie kan iedereen wel raden, we krijgen een enorme hoeveelheid aan mensen met dementie en hoe kun je mensen met dementie meer laten meedoen en ertoe doen? Langer, ondanks hun dementie, in de samenleving. Omdat we langzaam inzien dat medicatie nu langzaam aan op gang komt. Er zijn wat eerste doorbraken, maar dat zijn echt hele kleine doorbraken vanuit de farmacologie. Echt geweldig, maar echt nog klein. En we weten wel, als mensen ondanks hun dementie blijven meedoen, dat die ziekte en de progressie van die ziekte veel trager verloopt. Vandaar dus die vier missies onder die centrale missie. Waarbij steeds wordt gekeken naar die ‘plus vijf min dertig’.
André: Vanuit die laatste missie maak ik even een klein sprongetje naar jouw privéleven. Want je hebt me verteld dat jij een tweelingbroer hebt met dementie. Je hebt dus van dichtbij meegemaakt wat de impact op iemands leven is en uiteraard ook voor de omgeving om zo iemand heen.
Nico: Ja, dat hebben wij zeker meegemaakt. Even voor de context, wij hebben een gezin met uiteraard een vader en een moeder. Ik ben zelf in 1959 geboren als tweeling. Mijn broer is twee jaar geleden overleden, mede aan de gevolgen van een dementie die hij heeft opgelopen via een bacteriële infectie op zijn brein. Dat heeft drie jaar lang geduurd. Wij wisten in het begin niet wat er precies aan de hand was, maar hij begon ander gedrag te vertonen. Hij woonde in het midden van Amsterdam en wij woonden allemaal buiten Amsterdam en sommigen best wel op afstand. En we hebben geprobeerd om mijn broer lang in Amsterdam tussen de mensen te laten voortbestaan en zijn leven en zijn meedoen op te kunnen pakken. Dat is uiteindelijk niet gelukt, hij is in een verpleeghuis terechtgekomen, eerst in de buurt van Amsterdam en vervolgens in Apeldoorn en daarin konden we zien, eerst doordat we hem zelf hebben geholpen, hoe weerbarstig zo’n uitermate snel en progressief beeld van dementie kan zijn. Hij had natuurlijk wel een specifieke vorm van dementie. En vervolgens ook in de langdurige zorgsetting hoe de ene omgeving echt voor hem niet goed en gunstig was, hij ging daar echt heel hard achteruit. En gelukkig hebben we hem toen naar Apeldoorn over kunnen plaatsen en daar was de hele omgeving beter erop ingericht om jonge mensen met dementie – want hij was relatief jong – echt te helpen om actief te blijven, mee te doen, et cetera. En uiteindelijk is hij daaraan overleden, hij was ook behoorlijk zorgmijdend, moet ik zeggen. Misschien nog wel eigenwijzer dan ik, hoewel dat best wel behoorlijk moeilijk voor te stellen is. Maar het was een hele heisa om hem boven water te houden in zijn eigen context, en vervolgens om een hele goede context te bieden. Het is een rotziekte.
André: Ja, een moeilijke ervaring, lijkt me.
Nico: Een hele moeilijke ervaring, ja.
André: Ik kan me ook voorstellen dat als je zoiets zo dichtbij meemaakt dat het je ook in je werk nog extra motiveert om actief bezig te zijn met de gezondheidszorg in de toekomst?
Nico: En of. En misschien even een uitstapje, zoals je weet ben ik er heel open over. We hadden een vrij moeilijk gezin, een vader en moeder die heel erg gepassioneerd voor hun kinderen waren, maar het moeilijk hadden met elkaar. Een vader die vanuit de oorlog zijn ouders niet heeft gekend of bijna niet heeft gekend. Dat heette toen dat je een bastaard was. En mijn moeder die heel erg luxe was opgevoed. Mijn vader heeft eigenlijk zijn leven lang wel behoorlijk depressieve fases gehad, moeilijkheden in het gezin, slecht rond kunnen komen. Echt een armoedegezin. En mijn vader en moeder hebben wel heel erg gezorgd dat wij konden studeren en doorontwikkelen. Maar ik ben niet de enige tweeling, mijn zus had ook een tweelingbroer. Die is zelf op zeventienjarige leeftijd uit het leven gestapt omdat hij zijn hoge intelligentie niet kon rijmen met de omstandigheden en hij had ook behoorlijke epilepsie. Hij was ook behoorlijk depressief. Mijn tweelingbroer had ook dezelfde depressiviteit. Dus wat ik heb meegemaakt is binnen het gezin en ook de impact buiten het gezin van toch wel behoorlijke mentale problemen naast natuurlijk ook wat fysieke problemen, maar die zijn redelijk bekend voor iedereen. Maar die mentale problemen zijn heel erg ondergeschoven en dat is een rustend taboe. Terwijl we weten dat dat 55% van de ellende voor gezondheid en zorg is. Dus ja, dementie en fysieke aandoeningen, maar ook echt wat mentale aandoeningen met mensen en hun omgeving doen maken mij extra gemotiveerd om bij te dragen vanuit mijn persoon, maar ook – zeker met mijn teams zowel in het Erasmus als in Den Haag met Health Holland – om bij te dragen aan oplossingen voor gezondheid en zorg. Omdat dat middelen zijn om heel goed mee te kunnen doen en ertoe te doen in je omgeving.
André: We hebben het over missie-gedreven beleid, wel gedefinieerd missie-gedreven beleid. Maar hoe kom je nou van dat beleid naar tastbare resultaten? Hoe maak je die vertaalslag nou?
Nico: Ten eerste door die publiek-private partnerships volop te kunnen laten werken, private partijen, start-ups tot en met de grote bedrijven, dat zijn degenen die uiteindelijk zo’n product of dienst wat ontwikkeld wordt echt ook naar de markt kunnen brengen en op de markt goed kunnen neerzetten. Laat duidelijk zijn, de meeste van de zaken die we nodig hebben om gezond te zijn en te blijven komen ook via het bedrijfsleven en hebben ook gewoon hun verdienmodel. Kijk naar de farma, kijk naar de medicijnen, kijk naar allerlei technologie, e-health, medische technologie, in huis dan wel in de intramurale setting, dat zou er niet komen zonder het bedrijfsleven. Dus dat is wel een belangrijke poot die vanuit de topsectoren gezamenlijk doen, publiek-private partners. Daarnaast hebben we natuurlijk in de opdracht van het missie-gedreven beleid ook de opdracht om te kijken, “Hoe kan het onderwijs en de opleidingen van nu en in de toekomst bijdragen? Hoe kunnen bijvoorbeeld die nieuwe producten en diensten niet alleen via het bedrijfsleven de professionals die al aan het werk zijn in de zorg bereiken, maar ook via onderwijs, dat ze vroeger al in aanraking komen met de nieuwste technologie?” Arbeidsbesparende technologie, bijvoorbeeld, maar ook gewoon allerlei producten en diensten die het gezonde leven kunnen stimuleren en die bij ziekte dus ook echt de ziekte kunnen helpen tackelen, dan wel de progressie van die ziekte afremmen. Naast het onderwijs hebben we dan ook nog eens een keertje dat wij nu proeftuinen met leergemeenschappen opzetten. Proeftuinen met leergemeenschappen zowel in de life science, dus je kunt je voorstellen dat bijvoorbeeld op het Leiden Bioscience Park dat daar publieke en private partijen met elkaar samenwerken en ook het onderwijs daarbij betrokken is, en dat dat eigenlijk een driehoek vormt van partijen die ook een driehoek van activiteiten nastreven, namelijk werken, leren via de opleiding en innoveren in één. Daarmee maak je dus alle partijen in zo’n proeftuin tot een leergemeenschap en worden dus die leergemeenschappen heel erg bekend met de toekomst, met wat er moet gebeuren van student tot en met docent, tot en met de medewerker in het bedrijf, tot en met de hoogleraar en de PhD-student. Dat is in de life science parken langzaamaan gaande. Daarna hebben we gekozen – ik neem aan dat je dat gezien hebt, want daar zijn we best wel trots op – om een soort kopie te maken van het woord ‘bank’. Er is toen Knab ontstaan.
André: Dat is inderdaad precies waar ik naartoe wilde.
Nico: Wat wij nu hebben gedaan is gekeken naar, “Zorg, als je daar nou ook een anagram van maakt, namelijk Groz, dan creëer je een soort geuzennaam voor de zorg en dan staat de G van gezondheid en gedrag en geluk voorop en niet meer de Z van ziekte. Analogie met bijvoorbeeld de Raad van de Volksgezondheid en Samenleving, die ook al adviseerde, “We moeten minder op ziekte en zorg gaan zitten, maar meer op gezondheid en gedrag en geluk en dus met preventie, et cetera.” En wat wij nu doen, dat doen wij niet zozeer, maar dat doen gemeenten, wijken en buurten, daar zie je dat die gedachte van dat omkeren van zorg naar Groz, dat die geuzennaam doorsijpelt. Mijn collega operationals, Ernst Nagel, noemde dat op een gegeven moment, “Dat zijn onze Grozzerdammen.” Grozzerdammen zijn ook weer van die leergemeenschappen in proeftuinen, wijken en buurten waarbij ook weer leren, werken en innoveren samen met burgers, overheden en allerlei lokale en regionale partners die omslag van gezondheid en gedrag naar gezondheid en gedrag en weg bewegen van puur en alleen ziekte en zorg.
André: Ik las het al, Grozzerdammen zijn Eindhoven, Utrecht, Deventer en de noordelijke Maasvallei. Kun je wat voorbeelden geven wat er bijvoorbeeld in Utrecht of Eindhoven gebeurt?
Nico: Ja, eigenlijk zouden we daar een keertje samen naartoe moeten gaan, André. Want dat is echt zo magistraal. Daar zie je dus dat de buurtbewoners met elkaar zien, “We moeten gezamenlijk voor elkaar zorg dragen, en misschien wel meer inzetten op gezondheid.” Dat is dan ook wel echt de beweging. Daar zijn dus vooral ook mensen die zo tegen of na hun pensioenleeftijd nog steeds actief zijn, vaak ook wat hoger opgeleid. Maar in ieder geval ook heel erg actief in hun buurt. En dat deden ze eerst als een soort particulier. Maar steeds meer zijn ze zich gaan organiseren, en zo zie je in Utrecht dat bijvoorbeeld mensen Tai chi lessen geven, maar ook kooklessen aan mensen die vanuit een ander land Utrecht bereiken en daar komen wonen. Je ziet daar echt een smeltkroes van culturen, maar ook van support en dat informeel gezondheid en zorgsysteem dat zich daar opbouwt, dat dat zich steeds meer gaat vermengen met de formele gezondheids- en zorgsystemen. Dat is nou zo mooi, wat we niet zouden willen is dat we in 2030-2040 terugkijken en denken, “We hebben twee zorgsystemen opgezet in elke wijk en buurt, informeel en formeel, en die hebben hun eigen technologie, hun eigen afspraken en eigen cultuur.” Nee, wat je ziet is dat dat zich steeds meer vermengt en we hopen in 2030 dat die enorm actieve burgerinitiatieven en burgercorporaties – want ze verenigen zich ook steeds meer – echt heel erg samenwerken met de formele zorg. Wat nou de balans moet blijven is dat de formele zorg ook de formele dingen doet en de informele zorg. En dat het niet zo wordt dat de informele zorg eigenlijk de zaken over de schutting gegooid krijgt van de formele zorg. Zo ken ik namelijk de formele zorg niet, zo ken ik ook de informele zorg niet. Je ziet dat dat steeds meer versmelt en prima gaat samenwerken. Wat wij dan weer proberen te doen is om daar technologie en data-infrastructuur voor te ontwikkelen met die publiek-private partners en mogelijk andere oplossingen die van bedrijven kunnen komen. Om op die manier ook publiek-private samenwerkingen te laten renderen in die Grozzerdammen.
André: Een prachtig initiatief, ook eigenlijk een heel sociaal initiatief.
Nico: Ja, heel sociaal. Maar dat weten we ook eigenlijk al wel langer. De voormalige secretaris-generaal van VWS, Erik Gerritsen, maar ook zijn opvolger, Marcelis Boereboom, zien wel – en dat propageren ze volgens mij ook nog steeds – dat je met technologische innovatie 25% van het probleem te pakken hebt. Het is essentieel dat die doorgaat. Maar een heleboel zit hem echt in gedragsverandering en zit in een andere handelingspraktijk van die zorgprofessionals en zowel informeel en formeel andere technologie gaan benutten. Dat is heel veel meer sociale innovatie, dat is transformatie, dat is experimenteren, experimenteerruimte geven, wet- en regelgeving misschien aanpassen of in ieder geval leren gunstig toe te passen om die samenwerking te entameren. Dus 75% van de transformatie waar we voor staan zit misschien wel in die methodologie om transformatie met elkaar door te maken en daar heel erg goed te instrueren wat voor technologische innovatie je nodig hebt en dat die er ook precies op tijd is en benut kan worden.
André: Als we het dan hebben over zorg en kwaliteit van zorg, dan hoor ik jou in andere interviews ook weleens zeggen dat het zorginfarct er niet aankomt, we zitten er al middenin. Dat klinkt dan toch wel onheilspellend, eigenlijk.
Nico: Ja, maar ik ben bang en bijna overtuigd, maar correct me if I’m wrong, dat ik dat een beetje ook napraat van wat Ernst Kuipers ook zegt. Het gaat best goed met de zorg in Nederland, maar we zijn niet meer de top die we waren. We hebben echt wel een aantal problemen als we kijken naar wachtlijsten, naar mensen die echt tijdelijk of langdurig niet behandeld kunnen worden, et cetera, zowel mentale als fysieke problemen niet op het juiste tijdstip geadresseerd kunnen worden. Terwijl toch de zorg zijn stinkende best doet, laat dat heel duidelijk zijn. Dat betekent dus dat wij echt wel moeten zeggen, “We zitten er misschien wel middenin en misschien gaan we nog verder naar een dip toe.” Ik hoop het niet. En dat betekent dat we echt de mouwen volop moeten opstropen en enorm hard moeten werken aan een transformatie van de zorg. Het VWS noemt dat in het integraal zorgakkoord een impactvolle transformatie van gezondheid en zorg. En dat is een slechte boodschap, dat we al in een zorginfarct zitten. Maar er is één hele goede boodschap daarnaast, we hebben dus de grenzen van de zorg echt ruim bereikt en misschien al wel overschreden. Maar de grenzen van gezondheid kennen we gewoon eigenlijk nog niet. Want met die boodschap moeten we toch ook gewoon kijken naar de RIVM-rapportages. We worden met z’n allen nog steeds gezonder, vanaf de jaren 1860-1870 hebben we een enorm succes. De generaties die we er bovenop hebben gezet met welvaart, met publiek-private samenwerking, met sociale en technologische innovatie, dat heeft bijgedragen aan een enorme toename van de Nederlandse welvaart en de levensverwachting. Dat succes komt altijd met een keerzijde, en daar zitten we nu in. Dat betekent dus niet dat ouderen een probleem zijn, in mijn opinie. Ouderen zijn een succes in die keten van de samenleving. Ze zijn een enorm succes, ik teken dat ook af. Maar hoe kun je dat succes continueren? Dat is nu de uitdaging, dus ik heb een heel positief verhaal, mijns inziens. We zitten wel even in een dip, maar we zijn erin geslaagd om veel generaties bovenop de toenmalige generaties – voorheen 40-50 jaar oud, en dat was het dan zo’n beetje. Nu hebben we dat echt uitgewerkt. Dat succes heeft nu even een keerzijde, maar we zijn dus in staat om – dat vermoed en voorspel ik – dat succes te continueren. Maar daarvoor moet het wel echt anders.
André: Het woord ‘preventie’ viel net even, wat doe jij zelf aan preventie, Nico?
Nico: Zoals met veel dingen ben ik toch best wel behoorlijk fanatiek en gepassioneerd. Ik train eigenlijk elke dag, al van sinds mijn achtste, negende of tiende jaar. Ik ben ooit begonnen met voetballen, ik kon aardig keepen bij de amateurs. Maar op mijn 24ste ben ik behoorlijk geraakt in een duel in het voetballen. Dan heb ik een knieschijfbreuk gehad en toen ben ik eigenlijk gestopt. Dit komt vast niet verder dan hier. Toen rookte ik ook nog en dronk ik ook, echt een student.
André: Je hebt wel een ommezwaai gemaakt.
Nico: Ja, dat kun je wel stellen. Na die tijd in het gips en gedoe ben ik gestopt met voetballen en met keepen en toen ben ik gaan hardlopen. Dat is van kwaad tot erger gedaan, zoals ook mijn wetenschapscarrière van kwaad tot erger is gegaan. Als ik iets doe, doe ik het goed, hoop ik. Ik kan geen dingen half doen, dus ik train nu nog steeds, al veertig jaar, echt elke dag. Ik heb wel een combinatie gevonden, ik heb ook eerst nog triatlon gedaan, maar dat ging niet met mijn carrière. Dat vroeg te veel tijd. Dus ik heb nog gezwommen, gefietst en hard gelopen. Ook een tijd marathons en halve triatlons gedaan. En vervolgens ben ik daarmee gestopt en nu doe ik om de dag een lange afstandloop of in de sportschool ‘ijzer vreten’, zoals dat heet. Vandaar dat ik mij gezond voel. En ik heb ook een uitdaging van thuis mee, mijn vrouw is naast een leidinggevende in het Antonius ziekenhuis in Nieuwegein ook vinoloog. En mijn oudste zoon is ook nog eens topkok en mijn jongste zoon kan ook heel lekker koken. Dus ik heb een uitdaging.
André: Dus je moet wel, er is geen keuze!
Nico: Ik train om te eten en te drinken, André, het is mijn lot.
André: Maar je bent wel gewoon met de trein naar Oss gekomen vandaag, je had kunnen rennen, natuurlijk.
Nico: Ik heb het even overwogen, maar ik heb de trein genomen.
André: Wat doe je nog meer om te ontspannen? Zoals ik in de intro al zei, je bent een muziekfan, uitgesproken muziek. Vertel eens?
Nico: Ja, ik ben een leesfan, maar daar heb ik bijna geen tijd voor, behalve in de vakanties. Dan verslind ik ook meteen een paar boeken. Ik vind het heel erg gaaf om met onze twee kinderen en hun schitterende dames ook op pad te gaan. Ik ben onlangs met de twee dames hier vlak bij in Den Bosch een dagje wezen stappen. Dat was een feestje. Van dat soort dingen hou ik erg. Ik mag heel graag met mijn vrouw, zeker op vakantie, enorm lange wandelingen maken, 25 tot 30 km en dan echt de natuur in. Een beetje thrill-seeking langs afgrondjes in een oude stad, dat soort dingen doe ik graag.
André: En de muziek van Marc van Rooy bij het thema ontspanning, dat is een oude liefde van je, of niet?
Nico: Ik weet niet of je het weleens gehoord hebt, dat is enorme stampmuziek. Dat zou je misschien niet van mij verwachten, want ik hou ook heel erg van klassieke muziek. Vooral Bach heeft mijn liefde, maar ik hou ook erg van stampmuziek. Ik kreeg laatst van een oud-student van mij, Thomas Hogeboom, De Staat doorgeseind. Ik weet niet of je dat kent?
André: Ja, dat ken ik.
Nico: Dat is hele ruige, maar hele gave stampmuziek. Ik zet dat graag af en toe keihard.
André: Op je eentje in de auto?
Nico: Ik zit heel weinig in de auto, maar op mijn eentje met mijn oortjes in en dan eventjes flinke stampmuziek op mijn hoofd, dat vind ik heerlijk. Dat doe ik overigens niet bij het sporten, want dan ben ik heel veel in mijn hoofd bezig, dat is voor mij een soort mediteren. Maar er zit altijd wel mijn werk in mijn hoofd.
André: Deelt jouw gezin je passie voor gezondheid en fitness en sporten in het algemeen?
Nico: Ja, mijn jongste zoon is een klerenkast. Na wat rugproblemen traint die weer volop in de gym. Dat doet hij heel fanatiek en ook heel goed. Mijn oudste zoon gaat graag mountainbiken, die is iets minder fanatiek op dat gebied, maar die heeft hetzelfde als zijn vader en moeder: als hij iets doet, doet hij het heel goed. Ik mag het misschien niet van hem zeggen, maar ik zeg het toch maar eventjes, daarom is hij wel één van de talenten in Nederland op kookgebied. Hij is nu 26, maar hij kan echt zo geweldig koken. Hij is chef-kok in een heel gaaf restaurant, Terroir, in Utrecht. Daar gaan wij met genoegen af en toe eens even langs om een vorkje te prikken, zoals dat heet. Dus we delen heel veel passie, en mijn vrouw is echt een wandelaar en die sport ook best wel. Maar ze is met name ook in het gezin een hele sportieve geest. Dat is het bindmiddel van ons gezin.
André: Leuk, goede tip. Zeker ook voor mij vanuit Bilthoven in Utrecht. Ik ga het zeker een keer proberen. Even terug naar de inhoud. In februari 2022 presenteerde de stichting de zogenaamde transitieagenda Human Capital. Kun je daar wat meer over vertellen?
Nico: Ja. Ik gaf net al even aan dat sociale innovatie, het andere gedrag, andere handelingspraktijken, andere mindset en cultuur in de beroepsbevolking voor gezondheid en zorg en in het informele, echt op gang moet komen. Daarom hebben we dus beroepsverenigingen, opleidingen en onderwijsinstellingen, zowel publieke als private, als ook life science onderwijs en opleidingen en science pars gevraagd om in drie initiatiefgroepen zitting te nemen om eens te kijken, “Wat moet er nou gebeuren als we in 2030 en 2040 emissies van VWS voor elkaar willen hebben?” We hebben ook tegen elkaar gezegd, “Dan moeten wij als beroepsverenigingen op allerlei gebieden en ook in de opleidingen misschien wel een forse veranderslag gaan doormaken.” Nu heeft Marian Kaljouw, net afgetreden Raad van Bestuur voorzitter van de NZA, en haar opvolger Kete Kervezee in 2015 en 2016 al rapporten uitgegeven van, “Hoe zou de gezondheid en zorg beroepenstructuur en opleidingsstructuur moeten veranderen?” Die hebben daar 2030 en 2032 voor uitgestippeld. Met die rapporten is onvoldoende al geacteerd en deze transitieagenda heeft gezegd, “We kijken naar die rapporten, we kijken naar de adviezen daarvan en we kijken ook naar die missies. We gaan proberen om een transitieagenda op te stellen waarbij we vermelden, “Hoe staan we er nu voor? Wat doen we al aan verandering? Wat zijn best practices van verandering? Wat vragen we van de bestuurder van de opleidingen van de beroepsverenigingen, en dus ook van de Haagse bestuurder, om ons te helpen om die transformatie door te maken?” Dat is nu op gang gekomen en wat ik heel erg mooi vind, is dat die drie initiatiefgroepen, overigens samen met RegioPlus, de werkgeversorganisatie van onder andere collega Jelle Boonstra, zien dat het ministerie Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg heeft uitgegeven. Daar zitten heel veel van de zaken die ook in de transitieagenda anderhalf jaar geleden zijn opgesteld in, en we zullen zien dat in de komende tijd waarschijnlijk die initiatiefgroepen veel meer in elkaar versmelten en samen gaan werken aan die transformatie op die sociale turn-over, namelijk de transformatie van de beroepsvereniging, beroepsgroepen en de opleidingen in het onderwijs. En dat helemaal, even teruggrijpend in die proeftuinen in de gemeenschap, wijken en buurten en op het science park, waar werken, leren en innoveren dan gezamenlijk die transformatie vorm moet geven.
André: Het is enorm veelomvattend, want ik las dat het gaat over ruim dertig partijen die hierbij betrokken zijn, over 1,2 miljoen zorgverleners en over 3,3 miljoen informele zorgverleners. Dat is een gigantische omvang.
Nico: Ja, wat dat betreft, vind ik het ook wel mooi om eventjes te refereren aan Mariana Mazzucato, de grote bedenkster wereldwijd van het missie-gedreven beleid. Die zegt ook, “We moeten misschien wel anders gaan kijken naar die publieke sectoren, onder andere ook naar de gezondheidssector.” Ik denk dat wij dat idee altijd wel deden, maar zij zegt ook letterlijk, “Die publieke sector als zo’n gezondheids- en zorgsector is een enorme motor van de samenleving.” Dan moet je niet alleen kijken naar wat het allemaal kost, het is duur. Het kost heel veel, maar het levert ook heel veel op. De grenzen zijn wel overschreden, we moeten nu kijken, “Hoe vinden we die, hoe herijken en hoe innoveren we die gezondheid en zorg om het weer de motor te laten zijn en te blijven die het al was?” Maar nu nog meer succesvol, en misschien ook wel wat minder duur.
André: Ja, daar ligt ook nog een enorme uitdaging.
Nico: Ja. Ik denk dat die informele zorg die zich nu heel erg organiseert, dat kun je zien aan Nederland Zorg Voor Elkaar, Jan Smelik speelt daar een belangrijke rol in met Wim van Hest en zijn hele bestuur. Er zijn zo’n 1600-1700 schitterende burgerinitiatieven en burgercoöperaties, georganiseerd of minder georganiseerd, die zorgen al heel veel voor en met elkaar. Daar zie je eigenlijk dat de ouderen – en dan bedoel ik niet alleen de gepensioneerden – heel erg veel met elkaar structuren opzetten om hun wijken en buurten met en voor elkaar te zorgen. Mooier kan het eigenlijk niet. Wij hebben er eigenlijk voor gezorgd, zoals de Raad van Gezondheid en Samenleving ook zegt, dat er een derde levensfase op ons leven is gekomen. Veel mensen kunnen – weliswaar niet allemaal evenredig; dat moet echt veranderen – genieten van een lange levensduur nog na de pensioenfase. Heel veel mensen geven onbewust of misschien wel bewust een stukje terug aan de samenleving die ook voor de opbouw van de derde levensfase heeft gezorgd, en daarmee betaalt het zich dubbel en dwars uit, dat die investeringen van vroeger ook renderen voor de toekomst.
André: Mooie missie en ook een mooie uitdaging. Wij kennen elkaar al een paar jaar, ik heb je altijd leren kennen als een hele bevlogen man. Zo praat je ook over het werk wat je doet. Maar die bevlogenheid kwam niet helemaal tot uitdrukking toen je vioollessen kreeg, geloof ik. Hoe zat dat?
Nico: Dit is bijna een zwarte bladzijde in de jeugd van Nico van Meeteren. Nee, het valt wel mee. Ik zei het al, ik heb jarenlang gevoetbald. Maar in ons gezin, ondanks de armoede, moesten we allemaal wel studeren en leren. Naast schools leren moesten we ook muziek leren, ook judo. Judo was natuurlijk best wel geaccepteerd, daar kon je best wel mee over straat. Maar ik moest, net zoals mijn broers en zussen, ook een instrument leren spelen. Dus ik heb eerst drie jaar algemene vormende muziek gehad, AMV. Daar was ik al niet echt heel erg blij mee. Vervolgens moesten wij drie of vier jaar blokfluit en een instrument leren spelen. Dat instrument lag nog bij ons in de kast, dat was een viool. Voor zover ik me kan herinneren is dat van mijn opa geweest, en de viool was voor Nico. Ik heb dus drie maanden volgehouden om met mijn vioolkoffertje achterop mijn fiets door Amstelveen, dat was mijn woonplaats, te fietsen. Dan kreeg je toch wel de volgende dag op school en vaak ook onderweg als je één van je vrienden zag, die ook op de voetbal zaten, een beetje een smalende blik. Ik werd er niet mee gepest, want ik laat me niet zo snel pesten, maar het knaagde wel aan mij. Dus ik heb na drie maanden die schitterende carrière opgegeven en mijn passie ergens anders in gestopt, André. Ik denk dat ook mijn vioollerares daar heel erg blij mee was.
André: Ja, precies. Het was voor iedereen een win-win als je ging stoppen. À propos stoppen, we komen langzamerhand ook aan het einde van deze podcast, time flies. Ik had nog een heleboel andere vragen aan je willen stellen. Als jij een slotboodschap mag geven aan de luisteraars, wat zou je dan willen meegeven?
Nico: Mijn belangrijkste boodschap heb ik eigenlijk al gegeven. Het is het continueren van succes, een tweede is: we moeten zelf onze verhalen echt wel veranderen. Een voorbeeld, we zeggen nog steeds dat preventie niet loont en dat het slecht betaald wordt. Nee, we zijn onbewust bekwaam op de enorme preventieve omgeving waarin we wonen en leven. Preventie is zeer goed hanteerbaar, het is overal om ons heen en het kan ons nog een heleboel meegeven voor de toekomst. Last but not least, ik heb altijd een roze bril op, en zeker met een schat van een vrouw als Karin, mijn vrouw. Zet alsjeblieft die roze bril op en zorg ervoor dat je door die roze bril kijkt naar de wereld en dat je daardoor met genoegen naar je werk gaat en bijdraagt aan die transformatie. Ik probeer dat te doen en ik probeer het ook uit te stralen. Ik hoop dat iedereen daarin mee kan doen.
André: Ja, want we hoeven niet te wachten op een programma van de overheid, natuurlijk. De bal ligt eigenlijk ook bij onszelf om het zelf op te pakken.
Nico: Ja. De verandering van iedereen, inclusieve jezelf, overigens, degene die daarmee moet beginnen, zie ik elke morgen in de spiegel. Mij lukt het aardig met vallen en opstaan. Ik hoop dat dat voor meerderen lukt, maar door de roze bril kijkend ook vooral naar de mensen die dat minder goed kunnen. Hoe kunnen we daar echt een kontje aan geven?
André: Dat is een prachtige oproep om deze podcast af te sluiten. Hartelijk dank voor je komst, leuk dat je mijn gast wilde zijn, Nico!
Nico: Heel graag gedaan en ik vond het een uitermate prettig gesprek, André. Dank!
André: Mooi, graag gedaan!
Dit was Leaders in Life Sciences, dankjewel voor het luisteren. Vond je iets van deze aflevering? Wij ontvangen graag jouw feedback. Wat houdt bijvoorbeeld jou bezig en over wie wil je meer horen? Laat het weten via een Apple of een Google review of stuur een berichtje via social media of natuurlijk gewoon per mail. Onze waardering is groot. Tot slot, nog dank aan onze partners. Dat zijn Pivot Park, Janssen, Pedersen & Partners, Axon Lawyers en Scribes fiscalisten.
Recente reacties